De illusoire gelijkheid van etnische groepen

Forum, de Volkskrant, woensdag 12 april 2000

Er zal wel nooit kunnen worden ontrafeld hoeveel van de gemiddelde verschillen tussen groepen mensen door natuurlijke of culturele factoren worden veroorzaakt. Desondanks meent Dolp Kohnstamm dat hypothesen over een biologische verklaring niet taboe moeten zijn.

Het interview met mijn in deze krant van 31 maart heeft veel reacties opgeroepen. Als ik het tevoren gelezen zou hebben - het is mij wel aangeboden - zou ik hier en daar worden hebben veranderd. Het woord ‘prestatiegen’ bijvoorbeeld komt in mijn eigen vocabulaire niet voor, maar is aan de creativiteit van de interviewers ontsproten. Ook de zin: ‘Privé reoepen wij we wel dat die groep dommer is’, als kop gebruikt, was niet van mij. Journalisten moeten samenvatten, dingen kernachtig en opvallend verwoorden. Daarin zijn zij geslaagd. Waar gaat het mij om?

Telkens als cijfers worden gepubliceerd waaruit blijkt dat kinderen uit etnische minderheden in hun schoolprestaties achterblijven bij kinderen uit de (blanken) meerdenheid krijgen óf het regeringsbelied óf de leraren daarvan de schuld.

De basis van deze kritiek is de onuitgesproken gedachte dat zulke verschillen in gemiddelde prestaties tussen verschillende etnische groepen er niet behoren te zijn. Als de omstandigheden waaronder kinderen uit verschillende bevolkingsgroepen opgroeien gelik zouden zijn, als ook hun scholen even goed onderwijs zouden geven, dan zouden de - gemiddelde - prestaties van die kinderen ook gelijk moeten zijn. Ik noemde dat het dogma van de gelijkheid. Maar beter is het te spreken van de illusie van de gelijkmaakbaarheid.

Gemiddeleden in prestaties worden berekend op basis van scores van individuele leerlingen. Dat die zeer sterk van elkaar verschillen binnen bevolkingsgroepen sluit helemaal niet uit dat de gemiddelden in prestaties van die groepen desondanks sterk kunnen verschillen.

De gedachten dat binnen een bepaalde bevolkingsgroep individuele verschillen in prestaties gedeeltelijk een erfelijke basis hebben is vooral de laatste jaren algemeen geaccepteerde geraakt, door de nog steeds toenemende informatie over biogenetische invloed op het ontstaan van ziekten, op de leeftijd die men bereiken kan, op verslavingen, op crimeneel gedrag, etcetera.

Het wetenschappelijk bewijs voor het bestaan van die erfelijke invloed op de ontwikkeling van sommige gedragspatronen, capaciteiten van vaardigheid is ook voldoende overtuigend geleverd. De overtuiging dat die vrijwel geheel het gevolgd zijn van de gezinsomstandigheden, de wijze van opvoeding, de school, waarop men ging of gaat, kortom van ervaringen in het eigen leven, wordt alleen nog maar aangehangen door pedagogen, onderwijskundige, sociologen en culturele antropologen.

Geheel anders ligt dit bij geconstateerde verschillen in - gemiddelde - prestaties tussen groepen. Wie suggereert dat ook hierbij wel eens genetische groepsverschillen een belangrijke rol zouden kunnen spelen wordt voor racist uitgemaakt. Het openlijk spreken over de mogelijkheid dat de verschillende etnische bevolkingsgroepen op deze wereld - hoe verschillend voordelig zijn toegerust voor verschillende taken, is onverdragelijk: het mag niet zo zijn.

Natuurlijk is het zo dat wij nooit zullen kunnen ontrafelen hoeveel van de - gemiddelde - verschillen veroorzaakt worden door de natuur (nature) en hoeveel door de cultuur (nurture). Maar ook zonder bewijzen mogen hypothesen toch een rol spelen, in dit geval bij het denken over het waarom van de enorme verschillen in gedrag, in het bereiken van economische onafhankelijkheid, enzovoorts, tussen verschillende bevolkingsgroepen op deze wereld?

Wie als een gebeten hond reagereert als die hypothesen ook biologische verschillen omvatten is niet vrij in zijn gedachten, of wil zulke gedachten angstvallig onderdrukken, uit vrees voedsel te geven aan rasisticshe discriminatie. Deze vress - hoe gefundeerd ook on ons ellendige verleden - mag het vrije denken en communiceren over diepgewortelde verschillen tussen etnische bevolkingsgroepen niet verbieden.

Ook vrees dat zulk denken zou leiden tot passiviteit, tot gelaten aanvaarding van de geconstateerde gemiddelde verschillen in prestaties, mag geen reden zijn tot zwijgplicht. Waar het nette deel van de bevolking van ons land over de mogelijke invloed van zulke groepsverschillen - op gedrag en prestaties - moet zwijgen, kunnen anderen hun gedachten vrijelijk uiten, althans modeling, en in toenemende mate ook op internet.

Ik vind dat een onwesenlijke situatie. Ik zou willen dat de intellectuelen deze mogelijk belemmerende factoren in het integratiebeleid minder krampachtig zouden verzwijgen. Opdat men op realistische gronds stelling kan nemen tegen echte discriminatie. Opdat wij ons kunnen ontfoen van onnodig schuldgevoel over het niet bereiken van groepsgelijkheid, in scholing en welstand. Opdat wij met geconcentreerde energie de individuen uit de minderheden die werklust tonen kunnen gaan helpen een goed bestaan in Nederland op te bouwen.

Werklust is binnen etnische groepen, zoals bijvoorbeeld de oonspronkelijke bevolking van Nederland, voor een deel net zo erfelijk als intelligentie of extraversie. Dat wil zeggen dat in grote groepen van individuen, de variatie in werklust voor ongeveer de helft op conto komt van overeenkomstige variatie in de genen. Over individuele personen zegt zo’n constatering niets. Ook twee erg luie en slordige ouders kunnen een werklust kind verwekken, al is de kans daarop wat minder groot.

Velen hebben zich eraan gestoord dat ik voor zoiets als werklust de mogelijkheid wil ophouden van diepgewortelde verschillen tussen etnische groepen, gebaseerd op eeuwenlange werking van natuur and cultuur. Denk bijvoorbeeld aan de verschillen Chinezen en Indonesiërs. Mij opmerking over de mogelijke invloed van eeuwenoude klimaatsverschillen was niet onzinnig. Een briefschrijver die stelt dat met de invoering van de airconditioning zulke invloeden toch zijn opgeheven begrijpt niet wat ik bedoel. Ook moet men slavenarbeid zoals die voor de bouw van de piramiden is gebruikt niet met werklust verwarren.

Een laatste woord over mijn voorstel special de bijzonder werklust leerlingen uit de etnische minderheden extra steun te gaan bieden. Na mijn lezing kwam iemand naar mij toe - zelf afkomstig uit een minderheden - die voor de schooladviesdients in Amsterdam-West leerlingen begeleidt die vrijwillig naar huiswerkklassen komen. Hij zei me dat ik helemaal geen moite hoefde te doen om die werklustige leerlingen door hun leraren te laten aanwijzen. Want die leerlingen door hun leraren zaten bij hem! De niet gemotiveerde leerlingen kwamen daar niet, of lieten het na korte tijd afweten. Maar, zei hij, voor die sterk gemotiveerde leerlingen heb ik veel te weinig begeleiders.

Zouden die pedagogiek studenten die ik voor de extra hulp aan werklustige leerlingen op het oog had niet meteen naar zijn huiswerkklassen kunnen komen? Dit lijkt mij een uitstekende gedachte, practisch, eenvoudig uitvoerbaar.

Dolph Kohnstamm is emeritius hoogleraar psychologie.


Last modified: Friday, April 14, 2000 07:47:06 PM